Een blog van Anjo Geluk-Bleumink, voorzitter van de Denktank 60+ Noord, een (netwerk)organisatie die uitsluitend met vrijwilligers werkt.
September 2019
Een van de mooiste rubrieken in De Volkskrant vind ik "Dit ben ik", portret van een kind in zijn slaapkamer. Een grote foto van een jongen of meisje in de basisschoolleeftijd met daarnaast een interview. Over haar gezin, lievelingseten, vrienden en wie of wat hij het liefste zou willen zijn. Het zijn geweldige portretten. Vol dromen, plannen en fantasieën. Middenin een krant, overvol van de grote wereld is daar de grootse wereld van een kind. Boris van 5 zegt dat hij een zeemeermin zou willen zijn, omdat hij nog geen zwemdiploma heeft; ook dat hij verliefd is op zijn moeder, maar met zijn vriendinnetje Amber zou willen trouwen. Boris zegt ook: ‘als je groter bent, hoef je niet te huilen als je wonden hebt.’
Dat zinnetje blijft hangen, ook al gebruikt Boris het anders dan ik het opvat. Dat kan ook niet anders: hij is 5, ik 74. Hij bedoelt wonden waarop je een pleister plakt, ik denk aan de wonden van het leven, waarvoor de grootste pleister te klein is. Hoef je niet te huilen als je groter, als je oud bent? Kun je huilen afleren? Omdat het kinderachtig is, omdat je moet leren je emoties in bedwang te houden, tranen weg te slikken en ze zeker niet in het openbaar de vrije loop te laten? Hoort dat bij groot worden?
Vroeger, heel lang geleden, dacht ik – huilebalk toen- net als Boris. Groot zijn als een ideale toestand waarin zo ongeveer alles kon en mocht en waarbij zeker geen tranen hoorden. Zo gaat dat als je kind bent: het past bij grote idealen, onbegrensde mogelijkheden, bij alles anders gaan doen. Natuurlijk kom je jezelf daarin wel tegen en kom je er achter dat je niet alles in de hand hebt. Het blijft leren, nadenken, nog meer nadenken en niet meer huilen, maar je verdriet omzetten in woorden of het wegstoppen. Dat is leren omgaan met het leven en met jezelf. Denken we. Maar het kleine jongetje of meisje blijft altijd in je zitten, ook al ben je honderd of zit het diep ingemetseld in ‘ervaring’ en ‘het leven kennen’.
De vragen die aan de kinderen in de krantenrubriek gesteld worden, zijn ook de vragen die we aan onszelf kunnen stellen: wat wil je later worden, wat zijn je idealen, wat zou je het allerliefste willen zijn? Wat is je allergrootste droom? Het worden vast andere antwoorden dan die van Boris. Iets kleiner, bescheidener misschien, maar dat hoeft niet! Mijn beginnetje: dat ik altijd op zoek blijf naar het kind in mezelf.
‘Wat wil je later worden’, is de laatste vraag aan Boris. Crossrijder, want dat is heel stoer. Hij is er niet bang voor, want zijn naam, Boris, is een strijdersnaam. Dat helpt natuurlijk, zo’n naam!